Èn de pastoor van BRGK


In het dorpje Bergeijk, zo fijn en klein,

Woont een pastoor, vol glans en schijn.

Met zijn gewaden en zijn wijze praat,

Is hij een man van aanzien, van adel en daad.

De pastoor van Bergeijk, zo rijk en hoog,

Hij heeft alles wat zijn hart maar vroeg.

Met gouden kelken en zilveren schrijn,

Schittert hij in de kerk, zo verheven en rein.

Maar wanneer de tijd zijn einde nadert,

En het leven zijn laatste adem fladdert,

Dan verzamelt zich het dorp, groot en klein,

Om de pastoor te eren, met een glas wijn.

De klokken luiden, plechtig en zacht,

Terwijl Bergeijk samenkomt, vol kracht.

Met een toost op zijn leven, zijn heilige werk,

Drinkt het dorp van zijn nalatenschap, sterk.

De wijn vloeit rijkelijk, als een eerbetoon,

Aan de pastoor die nu naar de hemel zal gaan, o zo schoon.

In elke druppel proeft men zijn toewijding en gebed,

Terwijl Bergeijk de pastoor herdenkt, in stilte en pret.

Met dankbaarheid en warmte in hun hart,

Brengen ze een laatste groet, zonder smart.

De pastoor van Bergeijk, zo geliefd en geëerd,

In de herinnering van het dorp, wordt hij vereerd.

En terwijl zijn ziel naar de eeuwigheid zweeft,

Blijft zijn erfenis in Bergeijk bestaan, zo diep geweven.

Met elke slok die wordt genomen, elk lied dat wordt gezongen,

Leven de herinneringen aan de pastoor voort, onverwrongen.

Plaats een reactie